Terug naar inhoudsopgave


Hulpprogramma voor beheerders: Gebruikershandleiding Intel(R) PRO/Wireless 3945ABG Netwerkverbinding



Dit hulpprogramma kan worden gebruikt door beheerders of degene die beheerderrechten heeft op deze computer. Het hulpprogramma wordt gebruikt om gemeenschappelijke profielen, profielen voor verbindingen vóór de aanmelding en profielen voor continue verbindingen te configureren. Het Hulpprogramma voor beheerders kan ook door een IT-afdeling worden gebruikt om instellingen te configureren in de software van Intel(R) PROSet/Wireless, waarna aangepaste installatiepakketten kunnen worden geëxporteerd naar andere systemen.

Het Hulpprogramma voor beheerders kan worden geopend via het menu Extra. Het hulpprogramma wordt alleen weergegeven in het menu Extra als bij de installatie van de software van Intel PROSet/Wireless is opgegeven dat het moet worden geïnstalleerd.


Beheerderwachtwoord instellen

Gebruikers kunnen beheerderinstellingen en -profielen niet wijzigen, tenzij zij het wachtwoord voor dit hulpprogramma kennen. Wanneer u het hulpprogramma voor het eerst opent, wordt u gevraagd om een wachtwoord in te voeren. Het wachtwoord mag niet langer dan 100 tekens zijn. Het is niet toegestaan om geen wachtwoord op te geven.

  1. Wachtwoord opgeven: Typ een wachtwoord (maximaal 100 tekens).
  2. Wachtwoord bevestigen: Geef het wachtwoord nogmaals op.
  3. Klik op OK. Het dialoogvenster Beheerpakket openen wordt weergegeven.

U wijzigt als volgt het bestaande wachtwoord:

  1. Klik in het menu Extra op de optie Hulpprogramma voor beheerders.
  2. Klik op Wachtwoord wijzigen in het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord.
  3. Oud wachtwoord: Geef het bestaande wachtwoord op.
  4. Nieuw wachtwoord: Geef het nieuwe wachtwoord op.
  5. Wachtwoord bevestigen: Typ het nieuwe wachtwoord nog eens.
  6. Klik op OK om het nieuwe wachtwoord op te slaan en het Hulpprogramma voor beheerders te openen.

Beheerpakketten

Beheerpakketten worden gebruikt om beheerderprofielen en andere instellingen op te slaan. Het zijn uitvoerbare, zelfuitpakkende bestanden die u kunt kopiëren of verzenden naar clients in het netwerk. Wanneer het uitvoerbare bestand wordt gestart, wordt de inhoud geïnstalleerd en geconfigureerd op de doelcomputer.

U maakt als volgt een nieuw pakket:

  1. Klik in het menu Extra op Hulpprogramma voor beheerders.
  2. Geef uw wachtwoord voor het hulpprogramma op.
  3. Beheerpakket: Klik op Nieuw pakket maken.
  4. Klik op OK.
  5. Selecteer Instellingen gebruiken op de pagina Profielen, Toepassingsinstellingen, Adapterinstellingen of Software om de opties te configureren die u wilt opnemen in het pakket.
  6. Klik op Sluiten.
  7. Het volgende bericht verschijnt: Het huidige pakket is gewijzigd. Wilt u de wijzigingen opslaan?
  8. Klik op Ja. Sla het uitvoerbare bestand op in een directory op de lokale schijf.
  9. Klik op Opslaan. Het bestand wordt gemaakt. Opmerking: Dit proces kan enige tijd duren.
  10. Klik op Voltooien om de inhoud van het pakket te bekijken.

Opmerking: U kunt ook Pakket opslaan in het menu Bestand van het hulpprogramma kiezen om het pakket op te slaan.

Ga als volgt te werk om een pakket te bewerken:

  1. Start het Hulpprogramma voor beheerders.
  2. Klik op de pagina Beheerpakket openen op Openen om een bestaand pakket te bewerken.
  3. Klik op Bladeren. Zoek naar het uitvoerbare bestand.
  4. Klik op Openen. Breng de gewenste wijzigingen aan.
  5. Klik op Sluiten.
  6. Het volgende bericht verschijnt: Het huidige pakket is gewijzigd. Wilt u de wijzigingen opslaan?
  7. Klik op Ja. Sla het uitvoerbare bestand op in een directory op de lokale schijf.

Opmerking: U kunt ook Pakket openen in het menu Bestand van het hulpprogramma kiezen om een beheerpakket te bewerken.


Beheerderprofielen

Beheerderprofielen zijn het eigendom van en worden beheerd door de netwerkbeheerder of de beheerder van de computer. Gedeelde profielen kunnen worden gebruikt door alle gebruikers van de computer. De eindgebruikers kunnen deze profielen echter niet wijzigen. Ze kunnen namelijk alleen worden gewijzigd met het Hulpprogramma voor beheerders en dat is beveiligd met een wachtwoord.

Er zijn drie soorten beheerderprofielen: Continu, Vóór aanmelding/gemeenschappelijk en VoIP (Voice over Internet Protocol).

Continue verbinding

Profielen voor continue verbindingen worden toegepast bij het opstarten en wanneer niemand is aangemeld bij de computer. Wanneer een gebruiker zich afmeldt, zorgt het profiel voor de continue verbinding voor het handhaven van de draadloze verbinding totdat de computer uit wordt gezet of een andere gebruiker zich aanmeldt.

Belangrijke punten voor continue verbindingen:

Opmerking: Intel PROSet/Wireless ondersteunt machinecertificaten. Deze worden echter niet weergegeven in de lijsten met certificaten.

Een nieuw profiel voor een continue verbinding maken:

  1. Klik op Profielen gebruiken.
  2. Klik op Continu.
  3. Klik op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen te openen.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  6. Uitvoermodus: Netwerk (infrastructuur) is geselecteerd.
  7. Soort profiel: Continu: Actief wanneer er geen gebruikers zijn aangemeld is geselecteerd.
  8. Klik op Volgende.
  9. Klik op Bedrijfsbeveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen. Zie Bedrijfsinstellingen voor informatie over het configureren van de 802.1x-beveiliging.
  10. Klik op OK.

Verbinding vóór aanmelding

Gemeenschappelijk gebruikte profielen en profielen voor verbindingen vóór de aanmelding worden toegepast zodra een gebruiker zicht aanmeldt. Als ondersteuning van de functie Eenmalige aanmelding is geïnstalleerd, wordt het profiel toegepast en wordt de verbinding tot stand gebracht voorafgaand aan het aanmeldingsproces van Windows.

Als de ondersteuning van de functie Eenmalige aanmelding niet is geïnstalleerd op de computer, wordt het profiel toegepast zodra een gebruikerssessie actief wordt.

Gedeelde profielen worden altijd bovenaan weergegeven in de profiellijst. Een gebruiker kan de prioriteit van zijn zelf gemaakte profielen wel wijzigen, maar niet die van gedeelde profielen en profielen voor verbindingen vóór de aanmelding. Aangezien deze profielen bovenaan in de profiellijst staan, probeert Intel PROSet/Wireless automatisch eerst verbinding te maken met behulp van de beheerderprofielen en pas daarna met behulp van de gebruikersprofielen.

Opmerking: Alleen beheerders kunnen profielen voor verbindingen vóór de aanmelding/gedeelde profielen maken.

Belangrijke punten voor de verbinding vóór aanmelding zijn:

Status verbinding vóór aanmelding/gemeenschappelijke verbinding

De ondersteuning voor verbindingen vóór de aanmelding wordt geïnstalleerd met een aangepaste installatie van de software van Intel PROSet/Wireless. Zie De software installeren en verwijderen voor meer informatie.

Opmerking: Als de voorzieningen voor eenmalige aanmelding of verbindingen vóór de aanmelding niet zijn geïnstalleerd, kan een beheerder toch profielen voor verbindingen vóór de aanmelding/gedeelde profielen maken en exporteren naar de computer van een gebruiker.

Hieronder wordt beschreven hoe de functie Verbinding vóór aanmelding werkt op het moment dat het systeem wordt opgestart. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat er een profiel is opgeslagen met geldige beveiligingsinstellingen, waarin de optie "Gebruikersnaam en wachtwoord voor aanmelding bij Windows gebruiken" is geselecteerd.

  1. Wanneer het systeem start, typt u het Windows-aanmeldingsdomein, uw gebruikersnaam en uw wachtwoord.
  2. Klik op OK. Op een statuspagina wordt aangegeven wat de status van de netwerkverbinding is. Wanneer de draadloze adapter is verbonden met het netwerktoegangspunt, wordt de statuspagina gesloten en verschijnt het venster voor de aanmelding bij Windows.

Opmerking: Een gebruikerscertificaat is alleen toegankelijk voor een gebruiker die op de computer is geverifieerd. Een gebruiker dient zich bijgevolg één keer op de computer aan te melden (met een kabelverbinding, een alternatief profiel of een lokale aanmelding) voordat een profiel voor een verbinding vóór de aanmelding kan worden gebruikt dat een gebruikerscertificaat gebruikt voor verificatie.

Wanneer een gebruiker zich afmeldt, worden alle draadloze verbindingen verbroken en wordt een profiel voor een continue verbinding (indien beschikbaar) toegepast. Onder bepaalde omstandigheden is het wenselijk dat de huidige verbinding in stand blijft (bijvoorbeeld als gebruikerspecifieke gegevens na da afmelding naar de server moeten worden gestuurd of wanneer profielen voor zwerven worden gebruikt).

Deze functionaliteit kunt u realiseren door een profiel te maken dat voorziet in zowel een verbinding vóór de aanmelding als een continue verbinding. Als een dergelijk profiel actief is wanneer de gebruiker zich afmeldt, blijft de verbinding in stand.

U maakt als volgt een gemeenschappelijk profiel voor een verbinding vóór de aanmelding:

  1. Klik op Profielen gebruiken.
  2. Klik op Vóór aanmelding/gemeenschappelijk.
  3. Klik op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen te openen.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  6. Uitvoermodus: Netwerk (infrastructuur) is geselecteerd.
  7. Soort profiel: Vóór aanmelding/gemeenschappelijk: Actief wanneer een gebruiker is aangemeld. Dit profiel wordt gedeeld door alle gebruikers. Dit profieltype is al geselecteerd.
  8. Klik op Volgende.
  9. Klik op Geavanceerd om de pagina Geavanceerde instellingen te openen. Via de geavanceerde instellingen kunt u het volgende instellen:

    Een beheerder kan de notatie van gebruikersnamen voor de verificatieserver selecteren.

    U kunt kiezen uit de volgende opties:

    • gebruiker (standaard)
    • gebruiker@domein
    • gebruiker@domein.com
    • DOMEIN\gebruiker
  10. Klik op OK om de pagina Geavanceerde instellingen te sluiten.
  11. Klik op Bedrijfsbeveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen. Zie Bedrijfsbeveiliging voor informatie over het configureren van de 802.1x-beveiliging.
  12. Klik op OK om het profiel op te slaan en het toe te voegen aan de lijst van beheerderprofielen.

    Opmerking: Als al een continue verbinding tot stand is gebracht, wordt een profiel voor een verbinding vóór de aanmelding/gemeenschappelijk profiel genegeerd als het profiel is geconfigureerd met beide opties (continue verbinding en verbinding vóór aanmelding).


VoIP (Voice over Internet Protocol)

De software van Intel PROSet/Wireless ondersteunt VoIP-telefoontoepassingen van derden.

De VoIP-toepassingen van derden moeten de ondersteuning voor codecs leveren. Codecs worden gebruikt om spraak te coderen voor transmissie via IP-netwerken. Codecs voorzien over het algemeen ook in compressie om bandbreedte te besparen.

De software van Intel PROSet/Wireless ondersteunt de volgende codec-standaarden van de International Telecommunications Union (ITU):

Codec

Algoritme

Gegevenssnelheid (Kbps)

Opmerkingen

ITU G0,711

PCM (Pulse Code Modulation)

64

G.711 met mu-law wordt gebruikt in Noord-Amerika en Japan, G.711 met A-law wordt gebruikt in de rest van de wereld.

ITU G0,722

SBADPCM (Sub-Band Adaptive Differential Pulse Code Modulation)

48, 56 en 64

ITU G0,723

Multi-rate Coder

5,3 en 6,4

ITU G0,726

ADPCM (Adaptive Differential Pulse Code Modulation)

16, 24, 32 en 40

ITU G0,728

LD-CELP (Low-Delay Code Excited Linear Prediction)

16

ITU G.729

CS-ACELP (Conjugate Structure Algebraic-Code Excited Linear Prediction)

8

Een beheerder kan profielen maken op basis van bestaande VoIP-profielen om de gegevenssnelheden en framesnelheden voor de codecs te configureren en de kwaliteit van de spraak in VoIP-transmissies te verbeteren.

U maakt als volgt een VoIP-profiel:

Opmerking: Zorg ervoor dat Voice over IP niet is uitgeschakeld in de Toepassingsinstellingen van het Hulpprogramma voor beheerders. Standaard is deze optie ingeschakeld.

  1. Klik op Profielen gebruiken.
  2. Selecteer een profiel in de lijst.
  3. Klik op Eigenschappen om de pagina VoIP-profiel maken te openen.
  4. Selecteer de bandbreedte, toepassing en framesnelheid voor de codec.

Codec

Gebruik

Framesnelheid

  • G711_64kbps
  • G711_56kbps
  • G711_48kbps
  • G722_64kbps
  • G722_56kbps
  • G722_48kbps
  • G722_1_32kbps
  • G722_1_24kbps
  • G722_1_16kbps
  • G723_1_6_4kbps
  • G723_1_5_3kbps
  • G726_16kbps
  • G726_24kbps
  • G726_32kbps
  • G726_40kbps
  • G728_12_8kbps
  • G728_16kbps
  • G729_8kbps
  • G729a_8kbps
  • G729b_8kbps
  • G729ab_8kbps
  • G729d_6_4kbps
  • G729e_8kbps
  • G729e_11_8kbps
  • GIPS_iPCM_VARIABLE
  • G722_2_VARIABLE
  • SPEEX_VARIABLE
  • GIPS_iSAC_VARIABLE
  • Interactieve spraak
  • Audioconferentie
  • Spraakgegevens
  • Video
  • Stromende audio
  • 10
  • 20
  • 30
  1. Klik op OK om terug te gaan naar de profiellijst.
  2. Klik op Sluiten om de profielinstellingen op te slaan in een pakket.

Instellingen voor Hulpprogramma voor beheerders

Een beheerder kan bepalen in welke volgorde in de profiellijst van het Hulpprogramma voor beheerders de beheerderprofielen worden geplaatst.

  1. Klik op het menu Extra van het Hulpprogramma voor beheerders.
  2. Klik op Instellingen om het dialoogvenster Instellingen voor Hulpprogramma voor beheerders te openen.
  3. Klik op OK om terug te keren naar het Hulpprogramma voor beheerders.

Toepassingsinstellingen

Een beheerder kan bepalen hoeveel controle gebruikers hebben over de draadloze verbindingen.

U configureert als volgt toepassingsinstellingen:

  1. Klik op Instellingen gebruiken.
  2. Schakel de hieronder genoemde instellingen in of uit.

Naam

Omschrijving

Besturingselement 802.11a-radio in-/uitschakelen

Selecteer Selectie voor in-/uitschakelen 802.11a-radio toevoegen om een gebruiker de mogelijkheid te geven de 802.11a-radio in of uit te schakelen op de computer. Het besturingselement voor de 802.11a-radio wordt dan toegevoegd aan het taakbalkmenu en het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op de computer van de gebruiker.

Wanneer deze voorziening op de computer van een gebruiker is geïnstalleerd, volgt u onderstaande instructies om het besturingselement voor de 802.11a-radio in of uit te schakelen.

De 802.11a-radio uitschakelen:

  1. Klik in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op de knop Draadloze communicatie aan. De lijst met radio-opties wordt weergegeven.
  2. Selecteer 802.11a-radio uit. De 802.11a-radio is nu inactief.

De 802.11a-radio inschakelen:

  1. Klik in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op de knop 802.11a-radio uit. De lijst met radio-opties wordt weergegeven.
  2. Selecteer Draadloze communicatie aan. De 802.11a-radio is nu actief.

Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar voor draadloze adapters die 802.11a, 802.11b en 802.11g ondersteunen. Deze voorziening wordt niet geïnstalleerd via een beheerpakket wanneer de computer van een gebruiker een Intel(R) PRO/Wireless 3945BG Netwerkverbinding of een Intel(R) PRO/Wireless 2200BG Netwerkverbinding heeft.

802.1x-verificatie

 

Hier kunt u de gebruiker in staat stellen om profielen te maken die verschillende EAP-typen ondersteunen voor de 802.1x-verificatie.

Selecteer de EAP-typen die u voor de 802.1x-verificatie wilt inschakelen op de computer van de gebruiker: MD5, EAP-SIM, LEAP, TLS, TTLS, PEAP, EAP-FAST.

Hulpprogramma voor beheerders

Hiermee kunt u de toegang tot het Hulpprogramma voor beheerders uitschakelen op de computer van een gebruiker.

Toepassing automatisch starten

Wanneer met een bepaald profiel verbinding wordt gemaakt met het netwerk, kan automatisch een batchbestand, een uitvoerbaar bestand of een script worden gestart. U kunt bijvoorbeeld automatisch een VPN-sessie (Virtual Private Network) starten wanneer een gebruiker verbinding maakt met een draadloos netwerk.

Radio in- of uitschakelen met andere toepassingen

Hiermee kunt u toepassingen van andere leveranciers in staat stellen om de schakelaar van Intel(R) PROSet/Wireless voor het aan- of uitzetten van de draadloze communicatie uit te schakelen.

CCXv4

Schakel het selectievakje CCXv4 inschakelen in zodat u gebruik kunt maken van de voorzieningen van Cisco Compatible Extensions, versie 4, (CCXv4) voor EAP-FAST-profielen.

Opmerking: De functie EAP-FAST I-ID-groepen (Instantie-ID) in het Hulpprogramma voor beheerders is niet beschikbaar als CCXv4 niet is ingeschakeld.

Bepaal welke van de volgende prompts u op de computer van een gebruiker wilt in- of uitschakelen voor EAP-FAST PAC-levering:

Prompts en waarschuwingen uitschakelen voor niet-geverifieerde levering: Met deze optie schakelt u prompts en waarschuwingen voor automatische levering van PAC uit als er geen PAC is of als er geen PAC is dat overeenkomt met de I-ID die is verzonden door de server waarmee verbinding wordt gemaakt.

Prompts uitschakelen wanneer de standaardserver (I-ID) wordt gewijzigd: Met deze optie worden prompts uitgeschakeld wanneer een client een server tegenkomt die eerder een PAC heeft geleverd, maar momenteel niet is geselecteerd als de standaardserver.

Niet-geverifieerde levering uitschakelen nadat PAC is geleverd: Met deze optie wordt automatische levering uitgeschakeld nadat een PAC voor de desbetreffende I-ID is geleverd.

Opmerking: Deze voorziening wordt niet geïnstalleerd via een beheerpakket wanneer de computer van een gebruiker een Intel(R) PRO/Wireless 3945BG Netwerkverbinding, een Intel(R) PRO/Wireless 2915ABG Netwerkverbinding of een Intel(R) PRO/Wireless 2200BG Netwerkverbinding heeft.

Referenties in cache opnemen

Als u deze optie selecteert, worden de referenties opgeslagen wanneer een gebruiker zich aanmeldt. Als de draadloze verbinding tijdelijk wordt verbroken, worden de opgeslagen referenties gebruikt bij het herstellen van de verbinding. De referenties worden gewist wanneer de gebruiker zich afmeldt.

Opmerking: Als deze optie uitgeschakeld is, kan de optie Vragen telkens wanneer ik verbinding maak niet worden geselecteerd wanneer een profiel wordt gemaakt.

Apparaat naar apparaat (ad hoc)

Hier kunt u opgeven of een gebruiker in staat zal zijn om ad-hocprofielen te maken en zich aan te melden bij ad-hocnetwerken.

Selecteer een van de volgende opties om op te geven of een gebruiker zich kan aanmelden bij ad-hocnetwerken:

  • Ad-hocnetwerken inschakelen
  • Alleen beveiligde ad-hocnetwerken inschakelen
  • Ad-hocnetwerken uitschakelen

Geef op of een gebruiker in staat zal zijn om profielen voor ad-hocnetwerken te configureren of niet.

  • Toepassingsinstellingen voor ad-hocnetwerken tonen
  • Toepassingsinstellingen voor ad-hocnetwerken verbergen

Als u de uitvoermodus Ad hoc wilt verwijderen uit de Algemene instellingen van de wizard Profiel, selecteert u zowel Ad-hocnetwerken uitschakelen als Toepassingsinstellingen voor ad-hocnetwerken verbergen. De gebruiker kan dan geen profielen maken voor verbindingen met ad-hocnetwerken.

Importeren en exporteren

Selecteer deze optie om profielen te importeren naar en te exporteren van de computer van een gebruiker. Als de optie is geselecteerd, kunnen gebruikersprofielen automatisch worden geïmporteerd wanneer ze naar de daarvoor bestemde map worden gekopieerd.

Bericht bij in- of uitschakelen radio

Hiermee kunt u toepassingen van andere leveranciers in staat stellen om de gebruiker te melden dat de radio van Intel(R) PROSet/Wireless aan of uit wordt gezet.

Coëxistentie Microsoft Windows XP

Selecteer Microsoft Wireless Zero Configuration en Intel PROSet/Wireless inschakelen om op dit systeem naast elkaar te worden gebruikt.

Selecteer deze optie om Microsoft Wireless Zero Configuration en Intel PROSet/Wireless op dit systeem naast elkaar te kunnen gebruiken. Wanneer deze optie wordt geselecteerd, voorkomt u dat de Microsoft Windows XP Wireless Zero Configuration Service wordt uitgeschakeld wanneer Intel PROSet/Wireless wordt ingeschakeld.

Cisco-modus vóór aanmelding

Cisco-modus inschakelen wanneer vóór de aanmelding verbinding wordt gemaakt.

Cisco-toegangspunten ondersteunen het gebruik van meerdere draadloze netwerknamen (SSID's) waarvan er maar één wordt uitgezonden. Om verbinding te maken met zo'n toegangspunt, wordt een poging gedaan verbinding te maken met elk profiel. Dit wordt de Cisco-modus genoemd.

Opmerking: Het is mogelijk dat het tot stand brengen van de verbinding vóór de aanmelding langer duurt.

Profielverbindingen

Selecteer het niveau van de profielverbindingen voor gebruikers.

Intel profielschakeling uitschakelen. Als deze optie is geselecteerd, kunnen gebruikers alleen verbinding maken met het eerste (gemeenschappelijke) profiel voor een verbinding vóór de aanmelding of alleen met profielen voor verbindingen vóór de aanmelding.

  • Gebruiker kan verbinding maken met alle beheerderprofielen.
  • Gebruiker kan alleen verbinding maken met het eerste beheerdersprofiel.

Beveiligingsniveau

Selecteer het beveiligingsniveau op de computer van de gebruiker.

Gebruikers kunnen alleen verbinding maken met profielen met dit beveiligingsniveau

Eenmalige aanmelding

Selecteer de typen beheerderprofielen die zijn ingeschakeld op de computer van de gebruiker.

  • Continue verbinding: Profielen zijn actief bij het opstarten en wanneer er geen gebruiker is aangemeld bij de computer.
  • Verbinding vóór de aanmelding of gemeenschappelijke verbinding: Profielen zijn actief op het moment dat de gebruiker zich begint aan te melden bij de computer.

Als er geen voorzieningen voor verbindingen vóór de aanmelding zijn geïnstalleerd op een computer, zijn de gemeenschappelijke profielen ingeschakeld. Gemeenschappelijke profielen zijn actief nadat een gebruiker zich heeft aangemeld en de sessie actief is geworden.

Profielen voor continue verbindingen en verbindingen vóór de aanmelding of de gemeenschappelijk gebruikte profielen worden bovenaan weergegeven in de profiellijst. Deze profielen kunnen niet worden gewijzigd of verwijderd door een gebruiker.

Voice over IP

Met deze optie kunt u een toepassing van een andere leverancier inschakelen voor het gebruik van VoIP op de computer van de gebruiker. Standaard is deze voorziening ingeschakeld.

Wi-Fi-beheer

Selecteer welk Wi-Fi -beheer de draadloze verbindingen van een gebruiker regelt. Gebruik het Wi-Fi-beheer van de vorige gebruiker die was aangemeld of geef elke gebruiker de mogelijkheid om zelf het gewenste Wi-Fi-beheer te kiezen.

  • Gebruikers toestaan om na aanmelding tussen Intel PROSet/Wireless en Microsoft Windows XP Wireless Zero Configuration te schakelen.
  • Wi-Fi-beheer bij aanmelding is standaard het Wi-Fi-beheer dat actief is wanneer de laatste gebruiker zich heeft afgemeld.

Sluiten

Hiermee sluit u het Hulpprogramma voor beheerders.

Help?

Hiermee kunt u de helpinformatie voor deze pagina bekijken.


Adapterinstellingen

U configureert als volgt adapterinstellingen:

  1. Klik op Instellingen gebruiken.
  2. Voor elk van de hieronder genoemde instellingen selecteert u een van de volgende opties:

Naam

Omschrijving

Ad-hockanaal

Tenzij de andere computers in het ad-hocnetwerk een ander kanaal gebruiken dan het standaardkanaal, hoeft u het kanaal niet te wijzigen.

Waarde: Selecteer een van de toegestane kanalen in de lijst.

  • 802.11b/g: Selecteer deze optie wanneer u 802.11b en 802.11g (2,4 GHz) wilt gebruiken als frequentie voor de ad-hocband.
  • 802.11a: Selecteer deze optie wanneer u 802.11a (5 GHz) wilt gebruiken als frequentie voor de ad-hocband.

Energiebeheer ad-hocverbindingen

Hier kunt u energiebesparende voorzieningen voor ad-hocnetwerken instellen.

  • Uitschakelen: Selecteer deze optie wanneer u verbinding maakt met ad-hocnetwerken met daarin stations die energiebeheer niet ondersteunen.
  • Maximale energiebesparing: Selecteer deze optie om de batterij te sparen.
  • Omgeving met ruis: Selecteer deze optie voor optimale prestaties of wanneer u verbinding maakt met meerdere clients.

Opmerking: Deze voorziening wordt niet geïnstalleerd via een beheerpakket wanneer de computer van een gebruiker een Intel(R) PRO/Wireless 3945BG Netwerkverbinding, een Intel PRO/Wireless 2915ABG Netwerkverbinding of een Intel PRO/Wireless 2200BG Netwerkverbinding heeft.

Ad-hoc QoS-modus

QoS-besturing (Quality of Service) in ad-hocnetwerken. QoS voorziet in prioritering van het verkeer vanuit het toegangspunt over een draadloos LAN op basis van een classificatie van het verkeer. WMM (Wi-Fi MultiMedia) is de QoS-certificatie van de Wi-Fi Alliance (WFA). Als WMM ingeschakeld is, gebruikt de adapter WMM voor de ondersteuning van prioriteitcodering en wachtrijmogelijkheden voor Wi-Fi-netwerken.

  • WMM ingeschakeld. (standaardinstelling)
  • WMM uitgeschakeld

Opmerking: Deze voorziening wordt niet geïnstalleerd via een beheerpakket wanneer de computer van een gebruiker een Intel(R) PRO/Wireless 3945BG Netwerkverbinding, een Intel PRO/Wireless 2915ABG Netwerkverbinding of een Intel PRO/Wireless 2200BG Netwerkverbinding heeft.

Beveiliging van gemengde modus

Deze modus kunt u gebruiken om botsingen te voorkomen in een omgeving waarin zowel 802.11b als 802.11g wordt gebruikt. RTS/CTS (Request to Send/Clear to Send) moet worden gebruikt in een omgeving waarin clients mogelijk niet met elkaar kunnen communiceren. CTS-naar-zelf kan worden gebruikt om de doorvoer te verbeteren in omgevingen waarin clients dicht bij elkaar zijn geïnstalleerd en met elkaar kunnen communiceren.

Modus preambule

Hier kunt u de instelling van de lengte van de preambule wijzigen. Deze instelling is door het toegangspunt ontvangen bij de eerste verbinding. U kunt altijd een lange preambule gebruiken voor de verbinding met een toegangspunt. Met Auto. preambule bij verzenden wordt de lengte van de preambule automatisch gedetecteerd. Gebruik een korte preambule als deze wordt ondersteund. Is dat niet het geval, dan gebruikt u een lange preambule.

Opmerking: Deze voorziening wordt niet geïnstalleerd via een beheerpakket wanneer de computer van een gebruiker een Intel PRO/Wireless 3945ABG Netwerkverbinding heeft.

Energiebeheer

Energiebeheer: Hiermee kunt u een balans zoeken tussen energieverbruik en adapterprestaties. Met de schuifknop voor de energie-instellingen van de draadloze adapter kunt u een balans instellen tussen de energiebron van de computer en de batterij.

Selecteer een balans tussen energieverbruik en adapterprestaties.
PSP - Energiebesparende modus.
CAM - Constant geactiveerde modus.

Selecteer een van de niveaus voor de Energiebesparende modus:

PSP CAM: De clientadapter staat continu aan.
PSP Niveau 1: Maximaal energieverbruik..
PSP Niveau 2-4: Maximaal mogelijke energieverbruik.
PSP Niveau 5: Maximale levensduur batterij.
PSP Auto: De standaardinstelling is PSP-niveau 6, waarmee een balans tussen energieverbruik en levensduur van de batterij wordt gevonden.

Opmerking: Hoeveel energie wordt bespaard, is afhankelijk van de instellingen van het infrastructuurnetwerk.

Agressiviteit bij zwerven

Met deze instelling kunt u opgeven hoe agressief een draadloze client moet zwerven om de verbinding met een toegangspunt te verbeteren.

Klik op Standaardwaarde gebruiken om een balans te zoeken tussen niet zwerven en prestaties of selecteer een waarde in de keuzelijst.

Waarden:

0: Niet zwerven: De draadloze client zwerft niet. Alleen bij een zeer significante verslechtering van de verbinding gaat de client zwerven naar een ander toegangspunt.
1-3: Zwerven toegestaan.
2: Standaardwaarde: Balans tussen niet zwerven en prestaties. Klik op Standaardwaarde gebruiken om deze optie te selecteren.
4: Maximale agressiviteit bij zwerven.

Verbetering van doorvoer

De waarde van de Packet Burst Control wijzigen.

  • Inschakelen: Hiermee wordt verbetering van de doorvoer ingeschakeld.
  • Uitschakelen: (standaardinstelling) De verbetering van de doorvoer is uitgeschakeld.

Verzendenergie

Als u de verzendenergie verlaagt, wordt de radiodekking beperkt.

Standaardinstelling: Hoogste energie-instelling

Waarden:

Verzend Minimaal: Laagste: minimale dekking. Hiermee gebruikt de adapter het minimale energieniveau bij het verzenden. Met deze instelling kunt u het aantal dekkingsgebieden uitbreiden of een dekkingsgebied inperken. Verminder het dekkingsgebied in omgevingen met veel verkeer om de algehele transmissiekwaliteit te verbeteren en opstoppingen en interferentie met andere apparaten te voorkomen.
Verzend Niveau 1
Verzend Niveau 2
Verzend Niveau 3
Verzend Maximaal: Hoogste: maximale dekking. Hiermee gebruikt de adapter het maximale energieniveau bij het verzenden. Selecteer deze optie voor maximale prestaties en een maximaal bereik in omgevingen met een beperkt aantal andere radioapparaten.

Opmerking: De beste resultaten worden bereikt wanneer het vermogen voor de transmissie wordt ingesteld op het laagste niveau waarbij de kwaliteit van de communicatie nog voldoende is. Daarmee wordt het voor het grootste aantal draadloze apparaten mogelijk om te functioneren in drukke omgevingen en vermindert de interferentie met andere apparaten waarmee deze radio het radiospectrum deelt.

Opmerking: Deze instelling wordt gebruikt binnen zowel infrastructuurnetwerken als ad-hocnetwerken.

Draadloze modus

Selecteer de band die u wilt gebruiken voor de verbinding met een draadloos netwerk:

  • Alleen 802.11a: De draadloze adapter kan alleen worden verbonden met 802.11a-netwerken.
  • Alleen 802.11b: De draadloze adapter kan alleen worden verbonden met 802.11b-netwerken.
  • Alleen 802.11g: De draadloze adapter kan alleen worden verbonden met 802.11g-netwerken.  
  • Alleen 802.11a en 802.11g: De draadloze adapter kan alleen worden verbonden met 802.11a-en 802.11g-netwerken.
  • Alleen 802.11b en 802.11g: De draadloze adapter kan alleen worden verbonden met 802.11b-en 802.11g-netwerken.
  • 802.11a, 802.11b en 802.11g: (standaard) Hiermee kan verbinding worden gemaakt met draadloze 802.11a-, 802.11b- en 802.11g-netwerken.

Opmerking: Met deze optie voor de draadloze modus (modulatietype) wordt bepaald welke ontdekte toegangspunten worden weergegeven in de lijstDraadloze netwerken.

OK

Hiermee slaat u de instellingen op en keert u terug naar de vorige pagina.

Sluiten

Hiermee sluit u de pagina en annuleert u wijzigingen.

Help?

Hiermee kunt u de helpinformatie voor deze pagina bekijken.


Software

Selecteer de toepassingen van Intel PROSet/Wireless die u wilt installeren op de computers van de gebruikers.

  1. Selecteer Software opnemen.
  2. Plaats de installatie-cd van Intel PROSet/Wireless in het cd-rom-station.
  3. Geef het installatieprogramma voor de software van Intel PROSet/Wireless op: Klik op Bladeren om het bestand Autorun.exe te zoeken.
  4. Klik op OK.
  5. Selecteer de componenten die u wilt exporteren: Selecteer de toepassingen die u wilt installeren op de computer van een gebruiker.

Opmerking: Als u Novell(R) Client(TM) for Windows wilt gebruiken, moet u deze software installeren voordat u de software van Intel PROSet/Wireless installeert. Als Intel PROSet/Wireless al is geïnstalleerd, moet u deze software verwijderen voordat u Novell Client for Windows installeert.


EAP-FAST I-ID-groepen

Opmerking: Deze functie is niet beschikbaar als CCXv4 niet is geselecteerd in de Toepassingsinstellingen van het Hulpprogramma voor beheerders.

Een Instantie-ID (I-ID) is de radiusserver die PAC's (Protected Access Credential ) levert. I-ID-groepen worden door alle gebruikers van de computer gedeeld en staan toe dat EAP-FAST-profielen meerdere PAC's van meerdere I-ID's ondersteunen.

De I-ID-groepen kunnen vooraf worden geconfigureerd door de beheerder en worden ingesteld via een beheerpakket op de computer van een gebruiker. Wanneer een draadloos netwerkprofiel een server met een I-ID van dezelfde groep tegenkomt, wordt dit PAC gebruikt zonder de gebruiker hierom te vragen.

Een I-ID-groep toevoegen

  1. Selecteer I-ID-groepen opnemen.
  2. Klik op Toevoegen. Geef een nieuwe I-ID-groepsnaam op.
  3. Klik op OK. De I-ID-groep is toegevoegd aan de lijst I-ID-groepen.

Als de I-ID-groep is vergrendeld, kunnen geen extra I-ID's worden toegevoegd aan de groep.

Een I-ID aan een I-ID-groep toevoegen

  1. Selecteer een groep in de lijst I-ID-groepen.
  2. Klik onder het vak I-ID's op Toevoegen.
  3. Geef een nieuwe I-ID op.
  4. Klik op OK. De I-ID is aan de lijst toegevoegd.

Taken voor beheerders

Een clientcertificaat verkrijgen

Als u geen certificaten voor EAP-TLS (TLS) of EAP-TTLS (TTLS) hebt, dient u een clientcertificaat te verkrijgen zodat verificatie mogelijk wordt.

U kunt certificaten beheren met Internet Explorer of het Configuratiescherm van Windows.

Microsoft Windows XP en Microsoft Windows 2000: Wanneer u een clientcertificaat aanvraagt, dient u ervoor te zorgen dat het selectievakje Hoog beveiligingsniveau met een persoonlijke sleutel instellen is uitgeschakeld. Als het selectievakje is ingeschakeld voor een certificaat, dient u elke keer dat het certificaat wordt gebruikt, een wachtwoord op te geven. U dient het selectievakje bovendien uit te schakelen voor het certificaat als u de service configureert voor TLS- of TTLS-verificatie. Anders zal de 802.1x-verificatie mislukken omdat er geen aangemelde gebruiker is wiens wachtwoord kan worden gebruikt.

Opmerkingen over smartcards

Wanneer u een smartcard hebt geïnstalleerd, wordt het certificaat automatisch op de computer geïnstalleerd en wordt het geselecteerd in het archief voor persoonlijke certificaten of het archief voor basiscertificaten.

De client instellen voor TLS-verificatie

Stap 1: Een certificaat aanvragen

Als u TLS-verificatie wilt toestaan, is een geldig clientcertificaat vereist in de lokale opslag voor de aangemelde gebruikersaccount.  Bovendien is een certificaat van een vertrouwde certificeringsinstantie vereist in het basisarchief.

U kunt een certificaat op twee manieren verkrijgen:

Als u niet weet hoe u een certificaat ophaalt bij de certificeringsinstantie, vraagt u de beheerder naar de juiste procedure.

U installeert als volgt een certificaat op een lokale machine:

  1. Haal het certificaat op en sla het op de lokale schijf op.
  2. Klik op Importeren. De wizard Certificaat importeren verschijnt.
  3. Klik op Volgende.
  4. Klik op Bladeren om het certificaat op de lokale schijf te zoeken.
  5. Klik op het geëxporteerde certificaat.
  6. Klik op Openen.
  7. Klik op Volgende.
  8. Klik op Alle certificaten in het onderstaande archief opslaan.
  9. Klik op Bladeren om het venster Certificaatarchief selecteren te openen.
  10. Klik op Fysieke archieven weergeven.
  11. Klik op OK.
  12. Blader in de lijst met archieven naar boven en vouw Vertrouwde basiscertificeringinstantie uit.
  13. Klik op Lokale computer.
  14. Klik op OK.
  15. Klik op Volgende.
  16. Klik op Voltooien om het proces af te ronden.
  17. Wanneer een certificaat is geïnstalleerd, moet u de computer opnieuw starten.

Gebruik de Microsoft Management Console (MMC) om te controleren of het certificaat is geïnstalleerd.

  1. Klik in het menu Start op Uitvoeren.
  2. Typ MMC.
  3. Klik op OK om de Microsoft Management Console te openen.
  4. Klik op Bestand.
  5. Klik op Module toevoegen/verwijderen.
  6. Klik op Toevoegen om de pagina Zelfstandige module toevoegen te openen.
  7. Klik op Certificaten.
  8. Klik op Toevoegen.
  9. Klik op Computeraccount.
  10. Klik op Volgende.
  11. Klik op Voltooien.
  12. Klik op Sluiten.
  13. Klik op OK.
  14. Klik in de console op Certificaten (Lokale computer).
  15. Klik op Vertrouwde basiscertificeringinstantie.
  16. Klik op Certificaten.
  17. Controleer of het zojuist geïnstalleerde certificaat wordt vermeld.
  18. Klik op Bestand.
  19. Klik op Afsluiten om de console te sluiten.

Een certificaat verkrijgen van een Microsoft Windows 2000-certificeringsinstantie:

  1. Start Internet Explorer en blader naar de HTTP-service van de certificeringsinstantie (gebruik een URL als http://uwdomeinserver.uwdomein/certsrv, waarbij certsrv de opdracht is die u bij de certificeringsinstantie brengt). U kunt ook het IP-adres van de server gebruiken. Bijvoorbeeld: 192.0.2.12/certsrv.
  2. Meld u aan bij de certificeringsinstantie met de gebruikersnaam en het wachtwoord van de gebruikersaccount die u eerder op de verificatieserver hebt gemaakt. De gebruikersnaam en het wachtwoord hoeven niet identiek te zijn aan de gebruikersnaam en het wachtwoord waarmee u zich bij Windows hebt aangemeld.
  3. Klik op de welkomstpagina van de certificeringsinstantie op Een certificaat aanvragen en dien het formulier in.
  4. Type aanvraag kiezen: Selecteer Geavanceerde aanvraag.
  5. Klik op Volgende.
  6. Geavanceerde certificaataanvragen:Selecteer Indienen om een certificaat aan te vragen bij deze certificeringsinstantie.
  7. Klik op Indienen.
  8. Geavanceerde certificaataanvraag: Selecteer Certificaatsjabloon gebruiker.
  9. Klik op Sleutels als exporteerbaar markeren.
  10. Klik op Volgende. Gebruik de standaardinstellingen.
  11. Certificaat is verleend:Klik op Dit certificaat installeren.

Opmerking:Als dit het eerste certificaat is dat u hebt verkregen, wordt u gevraagd of een certificaat van een vertrouwde certificeringsinstantie moet worden opgeslagen in het basisarchief. Dit is geen certificaat van een vertrouwde certificeringsinstantie. De naam op het certificaat is de naam van de host van de certificeringsinstantie. Klik op Ja. U hebt dit certificaat nodig voor zowel TLS als TTLS.

  1. Als het certificaat is geïnstalleerd, verschijnt het bericht "Het nieuwe certificaat is geïnstalleerd".
  2. Als u de installatie wilt verifiëren, klikt u achtereenvolgens op Internet Explorer > Extra > Internet-opties > Inhoud > Certificaten. Het nieuwe certificaat moet in de persoonlijke map zijn geïnstalleerd.

Een certificaat importeren uit een bestand

  1. Open Eigenschappen voor Internet (klik met de rechtermuisknop op het bureaubladpictogram van Internet Explorer).
  2. Selecteer Eigenschappen.
  3. Inhoud: Klik op Certificaten. Er wordt een lijst met geïnstalleerde certificaten weergegeven.
  4. Klik op Importeren om de wizard Certificaat importeren te openen.
  5. Selecteer het bestand.
  6. Geef het wachtwoord voor het bestand op. Schakel het selectievakje Hoog beveiligingsniveau met een persoonlijke sleutel instellen uit.
  7. Certificaatarchief: Klik op Automatisch het certificaatarchief selecteren op basis van het type certificaat (het certificaat moet namelijk in het persoonlijk archief van de gebruikersaccount zijn opgeslagen om toegankelijk te zijn).
  8. Ga verder naar de pagina De wizard Certificaat importeren en klik op Voltooien.

Ga als volgt te werk om een WPA-profiel met WEP- of TKIP-codering en TLS-verificatie te configureren:

Opmerking: Vraag een clientcertificaat aan en installeer dit. Zie Stap 1 of neem contact op uw systeembeheerder.

Het certificaat voor Intel PROSet/Wireless opgeven.

  1. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen te openen.
  2. Profielnaam: Geef een naam op voor het profiel.
  3. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  4. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  5. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  6. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  7. Netwerkverificatie: Selecteer Open (aanbevolen).
  8. Gegevenscodering: Selecteer WEP.
  9. 802.1x ingeschakeld: Geselecteerd.
  10. Verificatietype: Selecteer TLS.

Stap 1 van 2: TLS-gebruiker

  1. Haal een clientcertificaat op en installeer het.
  2. Selecteer een van de volgende opties om een certificaat te verkrijgen:
  1. Klik op Volgende.

Stap 2 van 2: TLS-server

  1. Selecteer een van de volgende opties:

Opmerkingen over certificaten: De opgegeven identiteit dient overeen te komen met de waarde van het certificaatveld Verleend aan en moet zijn geregistreerd op de verificatieserver (bijvoorbeeld de RADIUS-server) die door de verificator wordt gebruikt. Het certificaat moet geldig zijn voor de verificatieserver. Dit vereiste is afhankelijk van de verificatieserver en houdt in dat de verificatieserver de uitgever van het certificaat als een certificeringsinstantie moet herkennen. Gebruik de gebruikersnaam waarmee u zich hebt aangemeld toen het certificaat werd geïnstalleerd.

  1. Klik op OK. Het profiel wordt toegevoegd aan de profiellijst.
  2. Selecteer het nieuwe profiel onderaan in de profiellijst. Gebruik de pijlen omhoog/omlaag om de prioriteit van het nieuwe profiel aan te geven in de lijst.
  3. Klik op Verbinden om verbinding te maken met het geselecteerde draadloze netwerk.
  4. Klik op OK om Intel PROSet/Wireless te sluiten.

Terug naar boven

Terug naar inhoudsopgave

Voorwaarden voor het gebruik