Terug naar inhoudsopgave

Beveiliging instellen in profielen: Gebruikershandleiding Intel(R) PRO/Wireless 3945ABG Netwerkverbinding


De software van Intel(R) PROSet/Wireless gebruiken
Persoonlijke beveiliging
Persoonlijke beveiligingsinstellingen
Gegevenscodering en verificatie instellen

Bedrijfsbeveiliging
Instellingen voor bedrijfsbeveiliging


De software van Intel(R) PROSet/Wireless gebruiken

In de volgende secties vindt u informatie over het gebruik van Intel(R) PROSet/Wireless voor het configureren van de beveiligingsinstellingen voor de draadloze adapter. Raadpleeg Persoonlijke beveiliging.

Tevens wordt informatie gegeven over het configureren van geavanceerde beveiligingsinstellingen voor de draadloze adapter. Hiervoor hebt u informatie nodig van de systeembeheerder (in een bedrijf) of over de geavanceerde beveiligingsinstellingen van uw toegangspunt (thuisgebruikers). Raadpleeg Bedrijfsbeveiliging.

Voor algemene informatie over beveiligingsinstellingen raadpleegt u Beveiliging - Overzicht.


Persoonlijke beveiliging

Gebruik persoonlijke beveiliging voor een thuisnetwerk of een klein bedrijfsnetwerk. U kunt een aantal eenvoudige procedures gebruiken om de draadloze verbinding te beschermen. U selecteert voor het draadloze netwerk alleen de beveiligingsinstellingen waarvoor geen uitgebreide infrastructuur nodig is. Een RADIUS- of AAA-server is niet vereist.


Persoonlijke beveiligingsinstellingen

Beschrijving van de persoonlijke beveiligingsinstellingen

Geen WEP CKIP TKIP AES-CCMP

Naam

Instelling

Persoonlijke beveiliging

Selecteer deze optie om de persoonlijke beveiligingsinstellingen te openen. Welke beveiligingsinstellingen beschikbaar zijn, is afhankelijk van de uitvoermodus die is geselecteerd in de wizard Profiel: Ad hoc (apparaat naar apparaat) of Netwerk (Infrastructuur).

Gegevenscodering

Als u een profiel voor een ad-hocnetwerk (apparaat naar apparaat) configureert, selecteert u:

Als u een profiel voor een infrastructuurnetwerk configureert, selecteert u:

Geavanceerd

Gebruik deze knop om toegang te krijgen tot de Geavanceerde instellingen en de volgende opties te configureren:

Vorige

De vorige pagina van de wizard Profiel weergeven.

OK

Hiermee sluit u de wizard Profiel en wordt het profiel opgeslagen.

Annuleren

Hiermee sluit u de wizard Profiel en annuleert u alle wijzigingen.

Help?

Hiermee kunt u de helpinformatie voor de huidige pagina bekijken.


Gegevenscodering en verificatie instellen

In een draadloos thuisnetwerk kunt u een aantal eenvoudige procedures gebruiken om de draadloze verbindingen te beveiligen. Die procedures zijn:

WPA-codering (Wi-Fi Protected Access) voorziet in de bescherming van gegevens in het netwerk. WPA maakt gebruik van een coderingssleutel, Pre-Shared Key (PSK) genaamd, om gegevens voor de transmissie te coderen. U geeft op alle computers en toegangspunten in uw thuisnetwerk of klein bedrijfsnetwerk hetzelfde wachtwoord op. Alleen apparaten met dezelfde coderingssleutel kunnen toegang tot het netwerk krijgen of gecodeerde gegevens van andere computers decoderen. Als u een wachtwoord opgeeft, wordt automatisch TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) gestart voor de gegevenscodering.

Netwerksleutels

WEP-codering voorziet in twee niveaus van beveiliging:

Voor een betere beveiliging gebruikt u een 128-bits sleutel. Als u gebruikmaakt van codering, moeten alle draadloze apparaten in het netwerk dezelfde coderingssleutels gebruiken.

U kunt de sleutel zelf maken en de sleutellengte (64- of 128-bits) en sleutelindex (de locatie waarop een sleutel is opgeslagen) opgeven. Hoe langer de sleutel, hoe veiliger deze is.

Sleutellengte: 64-bits

Wachtwoordgroep (64-bits): Geef vijf alfanumerieke tekens op: 0-9, a-z en A-Z.
Hexadecimale sleutel (64-bits): Geef 10 hexadecimale tekens op: 0-9, A-F.

Sleutellengte: 128-bits

Wachtwoordgroep (128-bits): Geef 13 alfanumerieke tekens op: 0-9, a-z en A-Z.
Hexadecimale sleutel (128-bits):
Geef 26 hexadecimale tekens op: 0-9, A-F.

Onder 802.11 kan een draadloos station met maximaal vier sleutels (de waarden voor de sleutelindex zijn 1, 2, 3 en 4) worden geconfigureerd. Wanneer een toegangspunt of een draadloos station een gecodeerd bericht verzendt met een sleutel die in een specifieke sleutelindex is opgeslagen, geeft het verzonden bericht de sleutelindex aan waarmee de berichtinhoud is gecodeerd. Het ontvangende toegangspunt of draadloze station kan vervolgens de sleutel ophalen uit de sleutelindex waarin deze is opgeslagen en de sleutel dan gebruiken om de gecodeerde berichtinhoud te decoderen.


Persoonlijke beveiliging: Profielen voor ad-hocnetwerken configureren

Een client configureren met open verificatie en zonder gegevenscodering

In de ad-hocmodus (apparaat naar apparaat) sturen draadloze computers gegevens rechtstreeks naar andere draadloze computers in het netwerk. De ad-hocmodus is geschikt om computers in een thuisnetwerk of een klein bedrijfsnetwerk met elkaar te verbinden of om een tijdelijk draadloos netwerk op te zetten voor een vergadering.

Selecteer in het hoofdvenster van Intel(R) PROSet/Wireless een van de volgende methoden om de verbinding met een ad-hocnetwerk tot stand te brengen:

Opmerking: Ad-hocnetwerken worden in de lijst van draadloze netwerken en de profiellijst geïdentificeerd met een notebook ().

U maakt als volgt een profiel voor een draadloze netwerkverbinding zonder codering:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Ad hoc (apparaat naar apparaat).
  6. Klik op Volgende.
  7. Klik op Persoonlijke beveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  8. Gegevenscodering: De standaardinstelling is Geen, hetgeen betekent dat het draadloze netwerk niet is beveiligd.
  9. Klik op OK. Het profiel wordt toegevoegd aan de profiellijst en er wordt verbinding gemaakt met het draadloze netwerk.

Een client configureren met 64-bits of 128-bits WEP-gegevenscodering

Wanneer WEP-gegevenscodering wordt ingeschakeld, wordt een netwerksleutel of wachtwoord gebruikt voor de codering.

U moet de sleutel invoeren en de sleutellengte (64- of 128-bits) en sleutelindex (de locatie waarop een sleutel is opgeslagen) opgeven. Hoe complexer de sleutel is (met letters en cijfers), hoe veiliger de sleutel is.

U voegt als volgt een netwerksleutel toe aan een ad-hocnetwerkverbinding:

  1. Dubbelklik in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op een ad-hocnetwerk in de lijst van draadloze netwerken of selecteer het netwerk en klik op Verbinden. Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, wordt een profiel toegevoegd aan de profiellijst.

Opmerking: Ad-hocnetwerken worden in de lijst van draadloze netwerken en de profiellijst geïdentificeerd met een notebook ().

  1. Klik op Profielen om toegang te krijgen tot de profiellijst. Selecteer het netwerk waarmee u in stap 1 verbinding hebt gemaakt.
  2. Klik op Eigenschappen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen. De naam van het profiel en de naam van het draadloze netwerk (SSID) worden weergegeven. Ad hoc zou moeten zijn geselecteerd voor de uitvoermodus.
  3. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  4. Klik op Persoonlijke beveiliging.
  5. Beveiligingsinstellingen: De standaardinstelling is Geen, hetgeen betekent dat het draadloze netwerk niet is beveiligd.

U kunt als volgt een wachtwoord of netwerksleutel toevoegen:

  1. Beveiligingsinstellingen: Selecteer 64-bits WEP of 128-bits WEP om de WEP-gegevenscodering te configureren met een 64- of 128-bits sleutel.

Wanneer WEP-codering is ingeschakeld op een apparaat, wordt met de WEP-sleutel de netwerktoegang geverifieerd. Als op een draadloos apparaat niet de juiste WEP-sleutel wordt ingesteld, kan het apparaat geen gegevens verzenden, zelfs niet als de verificatie is gelukt.

  1. Wachtwoord: Geef het wachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel) op.
  1. Sleutelindex: U kunt vier wachtwoorden opgeven door de sleutelindex te wijzigen.
  2. U voegt als volgt meer dan één wachtwoord toe:
  3. Klik op OK om terug te gaan naar de profiellijst.

Persoonlijke beveiliging: Profielen voor infrastructuurnetwerken configureren

Een infrastructuurnetwerk bestaat uit één of meer toegangspunten en één of meer computers waarin draadloze adapters zijn geïnstalleerd. Elk toegangspunt moet een kabelverbinding met het draadloze netwerk hebben. Voor thuisgebruikers gaat het hierbij meestal om een breedband- of kabelnetwerk.

Een client configureren zonder gegevenscodering

Selecteer in het hoofdvenster van Intel(R) PROSet/Wireless een van de volgende methoden om een verbinding met een infrastructuurnetwerk tot stand te brengen:


Een client configureren met 64-bits of 128-bits WEP-gegevenscodering

Wanneer WEP-gegevenscodering wordt ingeschakeld, wordt een netwerksleutel of wachtwoord gebruikt voor de codering.

Een netwerksleutel kan automatisch worden geleverd (deze kan bijvoorbeeld worden geleverd door de producent van de draadloze netwerkadapter) of u kunt deze zelf invoeren en de lengte (64-bits of 128-bits), indeling (ASCII-tekens of hexadecimale cijfers) en index (de locatie waar een specifieke sleutel is opgeslagen) voor de sleutel opgeven. Hoe langer de sleutel, hoe veiliger deze is.

U voegt als volgt een netwerksleutel toe aan een verbinding met een infrastructuurnetwerk:

  1. Dubbelklik in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op een infrastructuurnetwerk in de lijst van draadloze netwerken of selecteer het netwerk en klik op Verbinden.

Opmerking: In de lijst van draadloze netwerken en de profiellijst worden infrastructuurnetwerken geïdentificeerd met een pictogram van een toegangspunt ().

  1. Klik op Profielen om toegang te krijgen tot de profiellijst.
  2. Klik op Eigenschappen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen. De naam van het profiel en de naam van het draadloze netwerk (SSID) worden weergegeven. Infrastructuur zou moeten zijn geselecteerd als de uitvoermodus.
  3. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  4. Beveiligingsinstellingen: De standaardinstelling is Geen, hetgeen betekent dat het draadloze netwerk niet is beveiligd.

U kunt als volgt een wachtwoord of netwerksleutel toevoegen:

  1. Beveiligingsinstellingen: Selecteer 64-bits WEP of 128-bits WEP om de WEP-gegevenscodering te configureren met een 64- of 128-bits sleutel.

Wanneer WEP-codering is ingeschakeld op een toegangspunt, wordt met de WEP-sleutel de netwerktoegang geverifieerd. Als op het draadloze apparaat niet de juiste WEP-sleutel is ingesteld, kan het apparaat geen gegevens verzenden via het toegangspunt of gegevens decoderen die van het toegangspunt zijn ontvangen, zelfs niet als de verificatie met succes is voltooid.

  1. Wachtwoord: Geef het wachtwoord (wachtwoordgroep) of de coderingssleutel (WEP-sleutel) voor het draadloze netwerk op.
  2. Sleutelindex: Met behulp van de sleutelindexnummers kunt u vier verschillende wachtwoorden instellen.
  3. U voegt als volgt meer dan één wachtwoord toe:

  4. Klik op OK om terug te gaan naar de profiellijst.

Een client configureren met WPA-Personal (TKIP) of WPA2-Personal (TKIP) voor de beveiliging

Voor de modus WPA-Personal moet handmatig een PSK (Pre-Shared Key) worden geconfigureerd op het toegangspunt en de clients. De PSK fungeert voor de gebruikers als een wachtwoord of identificatiecode voor zowel de client als het toegangspunt. Een verificatieserver is niet nodig. De modus WPA-Personal is bedoeld voor thuisnetwerken en kleine bedrijfsnetwerken.

WPA2 is de tweede generatie van de WPA-beveiliging en geeft bedrijven en consumenten een hoog niveau van zekerheid dat alleen bevoegde gebruikers toegang hebben tot draadloze netwerken. WPA2 voorziet in een sterker coderingsmechanisme via de Advanced Encryption Standard (AES). Die sterkere beveiliging is een vereiste voor sommige bedrijven en overheidsinstanties.

U configureert als volgt een profiel met WPA-Personal netwerkverificatie en TKIP-gegevenscodering:

  1. Dubbelklik in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless op een infrastructuurnetwerk in de lijst van draadloze netwerken of selecteer het netwerk en klik op Verbinden.

Opmerking: In de lijst van draadloze netwerken en de profiellijst worden infrastructuurnetwerken geïdentificeerd met een pictogram van een toegangspunt ().

  1. Klik op Profielen om toegang te krijgen tot de profiellijst.
  2. Klik op Eigenschappen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen. De naam van het profiel en de naam van het draadloze netwerk (SSID) worden weergegeven. Infrastructuur zou moeten zijn geselecteerd als de uitvoermodus.
  3. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  4. Beveiligingsinstellingen: Selecteer WPA-Personal (TKIP) om de beveiliging in te stellen voor een klein bedrijfsnetwerk of een thuisnetwerk. Daarbij wordt een wachtwoord, Pre-Shared Key (PSK) genoemd, gebruikt. Hoe langer het wachtwoord, hoe sterker de beveiliging van het draadloze netwerk.

Als uw draadloze toegangspunt of router ondersteuning biedt voor WPA2-Personal, verdient het aanbeveling om het protocol in te schakelen op het toegangspunt en een lang, sterk wachtwoord op te geven. Hoe langer het wachtwoord, hoe sterker de beveiliging van het draadloze netwerk. Het wachtwoord dat wordt opgegeven voor het toegangspunt, moet ook worden gebruikt op deze computer en op alle draadloze apparaten die verbonden worden met het draadloze netwerk.

Opmerking: WPA-Personal en WPA2-Personal kunnen niet tegelijk worden gebruikt.

  1. Beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel): Geef 8 tot 63 tekens op. Controleer of de netwerksleutel overeenkomt met het wachtwoord op het draadloze toegangspunt.
  2. Klik op OK om terug te gaan naar de profiellijst.

Een client configureren met WPA-Personal (AES-CCMP) of WPA2-Personal (AES-CCMP) voor de beveiliging

Wi-Fi Protected Access (WPA) is een beveiligingsuitbreiding waarmee het niveau van gegevensbeveiliging en toegangsbeheer van een draadloos netwerk aanzienlijk wordt verhoogd. WPA dwingt 802.1x-verificatie en sleuteluitwisseling af en werkt alleen met dynamische coderingssleutels. Voor thuisgebruikers en kleine bedrijven maakt WPA-Personal gebruik van Advanced Encryption Standard - Counter CBC-MAC Protocol (AES-CCMP) of Temporal Key Integrity Protocol (TKIP).

U configureert als volgt een profiel met WPA2-Personal netwerkverificatie en AES-CCMP-gegevenscodering:

  1. Selecteer op de pagina Profiel een profiel.
  2. Klik op Eigenschappen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen. De naam van het profiel en de naam van het draadloze netwerk (SSID) worden weergegeven. Infrastructuur zou moeten zijn geselecteerd als de uitvoermodus.
  3. Klik op Volgende. De pagina Beveiligingsinstellingen wordt geopend.
  4. Beveiligingsinstellingen: Selecteer WPA-Personal (AES-CCMP) om beveiliging op dit niveau voor kleine netwerken en thuisnetwerken in te stellen. Hierbij wordt een wachtwoord gebruikt, dat ook wel een vooraf gedeelde sleutel (PSK, Pre-Shared Key) wordt genoemd. Hoe langer het wachtwoord, hoe sterker de beveiliging van het draadloze netwerk.

AES-CCMP (Advanced Encryption Standard - Counter CBC-MAC Protocol) is een nieuwe methode voor de bescherming van de privacy bij draadloze transmissies, waarvoor de specificaties zijn vastgelegd in de IEEE 802.11i-standaard. AES-CCMP biedt een krachtigere coderingsmethode dan TKIP. Kies AES-CCMP als methode voor de gegevenscodering als een sterke bescherming van gegevens voor u van belang is.

Als uw draadloze toegangspunt of router ondersteuning biedt voor WPA2-Personal, verdient het aanbeveling om het protocol in te schakelen op het toegangspunt en een lang, sterk wachtwoord op te geven. Het wachtwoord dat wordt opgegeven voor het toegangspunt, moet ook worden gebruikt op deze computer en op alle draadloze apparaten die verbonden worden met het draadloze netwerk.

Opmerking: WPA-Personal en WPA2-Personal kunnen niet tegelijk worden gebruikt.

Het is mogelijk dat niet alle beveiligingsopties worden ondersteund door het besturingssysteem op uw computer. In dat geval hebt u mogelijk extra software of hardware nodig voor de ondersteuning van de draadloze infrastructuur. De fabrikant van de computer kan u meer informatie geven.

Wachtwoord instellen:

  1. Beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel). Voer een wachtwoord van 8 tot 63 tekens in. Verifieer dat de gebruikte netwerksleutel overeenkomt met de sleutel van het draadloze toegangspunt.
  2. Klik op OK om terug te gaan naar de profiellijst.

Terug naar boven

Terug naar inhoudsopgave


Bedrijfsbeveiliging

Op de pagina Beveiligingsinstellingen geeft u de beveiligingsinstellingen op die vereist zijn voor het geselecteerde draadloze netwerk.

Gebruik bedrijfsbeveiliging als in uw netwerk 802.1x-verificatie vereist is.


Instellingen voor bedrijfsbeveiliging

Beschrijving van de instellingen voor bedrijfsbeveiliging

Naam

Instelling

Bedrijfsbeveiliging

Selecteer deze optie om de instellingen voor de bedrijfsbeveiliging te openen. Welke beveiligingsinstellingen beschikbaar zijn, is afhankelijk van de geselecteerde uitvoermodus: Ad hoc (apparaat naar apparaat) of Netwerk (Infrastructuur).

Netwerkverificatie

Als u een profiel configureert voor een ad-hocnetwerk, is de standaardinstelling Open verificatie.

Als u een profiel voor een infrastructuurnetwerk configureert, selecteert u:

Gegevenscodering

802.1x inschakelen (verificatietype)

Selecteer deze optie om een keuze te maken uit de volgende 802.11x-verificatietypen:

Cisco-opties

Zie Cisco Compatible Extensions voor meer informatie.

Opmerking: Cisco Compatible Extensions worden automatisch ingeschakeld voor profielen met CKIP en LEAP.

Knop Geavanceerd

Gebruik deze knop om toegang te krijgen tot de Geavanceerde instellingen en de volgende opties te configureren:

Vorige

De vorige pagina van de wizard Profiel weergeven.

Volgende

De volgende pagina van de wizard Profiel weergeven. Als er meer beveiligingsinformatie nodig is, wordt nog een pagina met beveiligingsinstellingen weergegeven.

OK

Hiermee sluit u de wizard Profiel en wordt het profiel opgeslagen.

Annuleren

Hiermee sluit u de wizard Profiel en annuleert u alle wijzigingen.

Help?

Hiermee kunt u de helpinformatie voor de huidige pagina bekijken.


Bedrijfsbeveiliging: Profielen voor ad-hocnetwerken configureren

Een client configureren met open netwerkverificatie en zonder gegevenscodering

Als Open verificatie wordt gebruikt, kan elk draadloos station verificatie aanvragen. Het station dat met een ander draadloos station dient te worden geverifieerd, verzendt een verificatiebeheerpakket dat de identiteit van het verzendstation bevat. Het ontvangende station keurt elke verificatieaanvraag goed. Met open verificatie wordt het netwerk voor alle apparaten opengesteld. Als geen codering is ingesteld in het netwerk, kan bijgevolg elk apparaat waarop de SSID van het toegangspunt is ingesteld, toegang krijgen tot het netwerk.

In de ad-hocmodus (apparaat naar apparaat) sturen draadloze computers gegevens rechtstreeks naar andere draadloze computers in het netwerk. De ad-hocmodus is geschikt om computers in een thuisnetwerk of een klein bedrijfsnetwerk met elkaar te verbinden of om een tijdelijk draadloos netwerk op te zetten voor een vergadering.

  1. Selecteer in het hoofdvenster van Intel(R) PROSet/Wireless een van de volgende methoden om de verbinding met een ad-hocnetwerk tot stand te brengen:

    Opmerking: Ad-hocnetwerken worden in de lijst met draadloze netwerken en de profiellijst geïdentificeerd met een notebook ().

U maakt als volgt een profiel voor een draadloze netwerkverbinding zonder codering:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  4. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  5. Uitvoermodus: Klik op Ad hoc (apparaat naar apparaat).
  6. Klik op Volgende.

  1. Klik op Bedrijfsbeveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  2. Netwerkverificatie: Open (geselecteerd)

Als Open verificatie wordt gebruikt, kan elk draadloos station verificatie aanvragen. Het station dat met een ander draadloos station dient te worden geverifieerd, verzendt een verificatiebeheerpakket dat de identiteit van het verzendstation bevat. Het ontvangende station keurt elke verificatieaanvraag goed. Met open verificatie wordt het netwerk voor alle apparaten opengesteld. Als geen codering is ingesteld in het netwerk, kan bijgevolg elk apparaat waarop de SSID van het toegangspunt is ingesteld, toegang krijgen tot het netwerk. Ad-hocnetwerken werken altijd met open verificatie.

  1. Gegevenscodering: De standaardinstelling is Geen.
  2. Klik op OK. Het profiel wordt toegevoegd aan de profiellijst en er wordt verbinding gemaakt met het draadloze netwerk.

Een client configureren met open netwerkverificatie en WEP-gegevenscodering

Selecteer in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless een van de volgende methoden om de verbinding met een ad-hocnetwerk tot stand te brengen:

  1. Dubbelklik op een ad-hocnetwerk in de lijst van draadloze netwerken.
  2. Selecteer een ad-hocnetwerk in de lijst van draadloze netwerken. Klik op Verbinden. De software van Intel PROSet/Wireless detecteert automatisch de beveiligingsinstellingen voor de draadloze adapter.

Opmerking: Ad-hocnetwerken worden in de lijst met draadloze netwerken en de profiellijst geïdentificeerd met een notebook ().

  1. Als u gegevenscodering wilt gebruiken, selecteert u WEP. U moet kiezen tussen het 64-bits en 128-bits coderingsniveau en een wachtwoord (coderingssleutel) en sleutelindex opgeven. Dezelfde waarden moeten zijn ingesteld op de andere apparaten in het ad-hocnetwerk. Als dat niet zo is, worden geen gegevens overgedragen.

    Opmerking: Als u de instellingen voor het draadloze netwerk wilt wijzigen, raadpleegt u Profielbeheer voor meer informatie.

U maakt als volgt een profiel voor een draadloze netwerkverbinding met WEP-codering:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  4. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  5. Uitvoermodus: Klik op Ad hoc (apparaat naar apparaat).
  6. Klik op Volgende.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer Open (standaardinstelling). Voor ad-hocnetwerken kan alleen open verificatie worden gebruikt.
  9. Gegevenscodering: Selecteer WEP. WEP-gegevenscodering kan worden geconfigureerd met een 64-bits of een 128-bits sleutel. Als op een draadloos apparaat niet de juiste WEP-sleutel is ingesteld, kan het apparaat geen gegevens verzenden of gegevens decoderen.
  10. Coderingsniveau: Selecteer 64-bits of 128-bits.
  11. Beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel): Geef het wachtwoord voor het draadloze netwerk (de WEP-sleutel) op. Dit wachtwoord moet overeenkomen met het wachtwoord dat is ingesteld op het draadloze toegangspunt of de router. Neem voor informatie over dit wachtwoord contact op met de beheerder.
  1. Sleutelindex: Selecteer 1, 2, 3 of 4. U kunt vier wachtwoorden opgeven door de sleutelindex te wijzigen.

U wijzigt de beveiligingsinstellingen als volgt:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless. Het netwerk waarmee u verbinding hebt gemaakt, wordt nu vermeld in de profiellijst.
  2. Selecteer het draadloze netwerk.
  3. Klik op Eigenschappen om de pagina Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen. De naam van het draadloze netwerk (SSID) en de profielnaam zijn al gedefinieerd. Selecteer Ad hoc (apparaat naar apparaat) voor de uitvoermodus.
  4. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  5. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  6. Netwerkverificatie: De standaardinstelling is Open. Er wordt dan geen verificatie gebruikt.
  7. Gegevenscodering: WEP is geselecteerd. U kunt de WEP-sleutel, de sleutelindex en het coderingsniveau wijzigen.
  8. Klik op OK om terug te keren naar de profiellijst wanneer u klaar bent met de wijzigingen.

Bedrijfsbeveiliging: Profielen voor infrastructuurnetwerken configureren

Een infrastructuurnetwerk bestaat uit één of meer toegangspunten en één of meer computers waarin draadloze adapters zijn geïnstalleerd. Elk toegangspunt moet een kabelverbinding met het draadloze netwerk hebben.

Een client configureren zonder verificatie of gegevenscodering

Selecteer op de hoofdpagina van Intel(R) PROSet/Wireless een van de volgende methoden om een verbinding met een infrastructuurnetwerk tot stand te brengen:

Als verificatie niet vereist is, wordt de verbinding met het netwerk tot stand gebracht zonder dat wordt gevraagd om aanmeldingsgegevens. Elk draadloos apparaat waarop de juiste netwerknaam (SSID) wordt ingesteld, kan verbinding maken met andere apparaten in het netwerk.

U maakt als volgt een profiel voor een draadloze netwerkverbinding zonder codering:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  8. Netwerkverificatie: Open (geselecteerd).

Met open verificatie krijgt een draadloos apparaat toegang tot het netwerk zonder 802.11-verificatie. Als de codering in het netwerk niet is ingeschakeld, kan elk draadloos apparaat waarop de juiste netwerknaam (SSID) is ingesteld, verbinding maken met het toegangspunt en zo toegang krijgen tot het netwerk.

  1. Gegevenscodering: De standaardinstelling is Geen.
  2. Klik op OK. Het profiel wordt toegevoegd aan de profiellijst en er wordt verbinding gemaakt met het draadloze netwerk.

Een client configureren met gedeelde netwerkverificatie

Als een gedeelde sleutel wordt gebruikt voor de verificatie, wordt aan elk draadloos station een geheime gedeelde sleutel verzonden over een beveiligd kanaal dat onafhankelijk is van het draadloze 802.11-communicatiekanaal. Bij deze methode moet op de client een statische WEP- of CKIP-sleutel worden geconfigureerd. Toegang wordt alleen verleend als de client voldoet aan een verificatie die is gebaseerd op controle- en antwoordpakketten. CKIP biedt een betere gegevenscodering dan WEP, maar niet alle besturingssystemen en toegangspunten ondersteunen CKIP.

Opmerking: Hoewel een gedeelde sleutel een goede optie voor een hoger beveiligingsniveau lijkt te zijn, is er een bekend zwak punt: de reeks in het controlepakket wordt als gewone tekst naar de client gestuurd. Als een binnendringer de reeks in het controlepakket ondervangt, kan de gedeelde verificatiesleutel eenvoudig worden achterhaald. Daarom is open verificatie, hoe vreemd dat ook klinkt, in feite veiliger. U maakt als volgt een profiel met gedeelde verificatie:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer Gedeeld. Gedeelde verificatie wordt gerealiseerd met een vooraf geconfigureerde WEP-sleutel.
  9. Gegevenscodering: Selecteer Geen, WEP (64-bits of 128-bits) of CKIP (64-bits of 128-bits).
  10. 802.1x inschakelen: Uitgeschakeld.
  11. Coderingsniveau: 64-bits of 128-bits: Als u schakelt tussen 64-bits en 128-bits codering, worden de vorige instellingen gewist en moet u een nieuwe sleutel invoeren.
  12. Sleutelindex: Selecteer 1, 2, 3 of 4. Met behulp van de sleutelindexnummers kunt u vier verschillende wachtwoorden instellen.
  13. Beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel): Geef het wachtwoord voor het draadloze netwerk (de WEP-coderingssleutel) op. Dit wachtwoord moet overeenkomen met het wachtwoord dat is ingesteld op het draadloze toegangspunt of de router. Neem voor informatie over dit wachtwoord contact op met de beheerder.

Een client configureren met WPA-Personal of WPA2-Personal voor de netwerkverificatie

Wi-Fi Protected Access (WPA) is een beveiligingsuitbreiding waarmee het niveau van gegevensbeveiliging en toegangsbeheer van een draadloos netwerk aanzienlijk wordt verhoogd. WPA dwingt een sleuteluitwisseling af en werkt alleen met dynamische coderingssleutels. Als uw draadloze toegangspunt of router ondersteuning biedt voor WPA-Personal en WPA2-Personal, verdient het aanbeveling om het protocol in te schakelen op het toegangspunt en een lang, sterk wachtwoord op te geven. Voor thuisnetwerken zonder een RADIUS- of AAA-server, gebruikt u Wi-Fi Protected Access Personal.

Opmerking: WPA-Personal en WPA2-Personal kunnen niet tegelijk worden gebruikt.

Sommige beveiligingsoplossingen worden mogelijk niet ondersteund door het besturingssysteem van uw computer en vereisen mogelijk extra software of bepaalde hardware, alsmede ondersteuning voor een draadloze LAN-infrastructuur. De fabrikant van de computer kan u meer informatie geven.

U maakt als volgt een profiel met WPA-Personal of WPA2-Personal netwerkverificatie:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer WPA-Personal of WPA2-Personal. Zie Beveiliging - Overzicht.
  9. Gegevenscodering: Selecteer een van de volgende opties:
  10. Wachtwoord: Geef een tekst van 8 tot 63 tekens op. Hoe langer het wachtwoord, hoe sterker de beveiliging van het draadloze netwerk. Het wachtwoord dat is opgegeven voor het toegangspunt, moet ook worden gebruikt op deze computer en op alle draadloze apparaten die verbonden worden met het draadloze netwerk.

Een client configureren met WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise voor de netwerkverificatie

Voor WPA2-Enterprise is een verificatieserver nodig.

Opmerking: WPA-Enterprise en WPA2-Enterprise kunnen niet samenwerken.

U maakt als volgt een profiel met WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise voor de verificatie:

  1. Voordat u begint, dient u eerst een gebruikersnaam en wachtwoord voor de RADIUS-server te verkrijgen van uw systeembeheerder.
  2. Voor bepaalde verificatietypen moet u een clientcertificaat verkrijgen en installeren. Zie De client instellen voor TLS-verificatie voor meer informatie of neem contact op met de systeembeheerder.
  3. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  4. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  5. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  6. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  7. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  8. Klik op Volgende.
  9. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  10. Netwerkverificatie: Selecteer WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise.
  11. Gegevenscodering: Selecteer een van de volgende opties:
  12. 802.1x inschakelen: Geselecteerd.
  13. Verificatietype: Selecteer een van de volgende opties: EAP-SIM, LEAP, TLS, TTLS, PEAP, EAP-FAST.

Een client configureren met WEP-gegevenscodering en MD5-netwerkverificatie

MD5-verificatie is een methode voor eenrichtingsverificatie die gebruik maakt van gebruikersnamen en wachtwoorden. Deze methode biedt geen ondersteuning voor sleutelbeheer. Als gegevenscodering wordt gebruikt, is een vooraf geconfigureerde sleutel vereist. Ga als volgt te werk om WEP en MD5-verificatie toe te voegen aan een nieuw profiel:

Opmerking: Voordat u begint, moet u de gebruikersnaam en het wachtwoord weten die voor u zijn ingesteld op de RADIUS-server die toegang verleent tot het netwerk.

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer Open (aanbevolen).
  9. Gegevenscodering:Selecteer WEP.
  10. Klik op 802.1x ingeschakeld.
  11. Verificatietype: Selecteer MD5.

Stap 1 van 2: Wachtwoord

  1. Coderingsniveau: Selecteer 64-bits of 128-bits.
  2. Beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk (coderingssleutel): Geef de netwerksleutel (beveiligingswachtwoord voor het draadloze netwerk) op. Verifieer dat de gebruikte netwerksleutel overeenkomt met de sleutel die is ingesteld op het draadloze toegangspunt.
  3. Sleutelindex: Selecteer 1, 2, 3 of 4. (1 is de standaardinstelling.)
  4. Klik op Volgende.

Stap 2 van 2: MD5-gebruiker

  1. Selecteer een van de volgende opties voor de gebruikersreferenties:

    Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar als Verbinding vóór de aanmelding niet is geselecteerd bij de installatie van de software van Intel PROSet/Wireless. Zie Voorziening voor eenmalige aanmelding installeren en verwijderen voor meer informatie.

  1. Klik op OK om de referenties op te slaan.
  2. Klik op Verbinden om verbinding te maken met het geselecteerde draadloze netwerk.

Als u Aanmeldingsgegevens voor Windows gebruiken niet hebt geselecteerd op de pagina Beveiligingsinstellingen en ook geen gebruikersreferenties hebt geconfigureerd, wordt het bericht Referenties opgeven weergegeven wanneer u probeert een verbinding tot stand te brengen met dit profiel. Geef uw gebruikersnaam, domein en wachtwoord op. Klik op OK om het geselecteerde profiel te openen.

  1. Klik op OK om Intel PROSet/Wireless te sluiten.

Een client configureren met WEP-gegevenscodering en EAP-SIM-netwerkverificatie

EAP-SIM maakt voor de gegevenscodering gebruik van een dynamische WEP-sleutel, die voor elke sessie wordt afgeleid van de clientadapter en de RADIUS-server. Als u EAP-SIM gebruikt, moet u een verificatiecode, of pincode, invoeren voor de communicatie met de SIM-kaart (Subscriber Identity Module). Een SIM-kaart is een speciaal soort smartcard die wordt gebruikt in op GSM (Global System for Mobile Communications) gebaseerde digitale netwerken voor mobiele telefonie. U maakt als volgt een profiel met EAP-SIM-verificatie:

  1. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de pagina Algemene instellingen te openen.
  2. Profielnaam: Geef een naam op voor het profiel.
  3. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  4. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  5. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  6. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  7. Netwerkverificatie: Selecteer Open (aanbevolen).
  8. Gegevenscodering:Selecteer WEP.
  9. Schakel 802.1x inschakelen in.
  10. Verificatietype: Selecteer EAP-SIM.

EAP-SIM-verificatie kan worden gebruikt met:

EAP-SIM-gebruiker (optioneel)

  1. Gebruikersnaam (identiteit) opgeven: Klik hierop om de gebruikersnaam op te geven.
  1. Klik op OK.

Een client configureren met TLS-netwerkverificatie

Met deze instellingen worden het protocol en de referenties gedefinieerd voor de verificatie van gebruikers. TLS-verificatie (Transport Layer Security) is een methode voor tweerichtingsverificatie waarmee digitale certificaten exclusief worden gebruikt om de identiteit van een client en server te verifiëren.

U maakt als volgt een profiel met TLS-verificatie:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerknaam op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise.
  9. Gegevenscodering: Selecteer AES-CCMP (aanbevolen).
  10. 802.1x inschakelen:Geselecteerd.
  11. Verificatietype: Selecteer voor deze verbinding TLS.

Stap 1 van 2: TLS-gebruiker

  1. Vraag een clientcertificaat aan en installeer dit. Zie De client instellen voor TLS-verificatie of neem contact op met de systeembeheerder.
  2. Selecteer een van de volgende opties om een certificaat te verkrijgen:
  3. Klik op Volgende.

Stap 2 van 2: TLS-server

Selecteer een van de volgende opties:

  1. Selecteer een van de volgende opties:

Opmerking: Deze parameters kunt u bij uw systeembeheerder aanvragen.

  1. Klik op OK om de instellingen op te slaan en de pagina te sluiten.

Een client configureren met TTLS-netwerkverificatie

TTLS-verificatie: Met deze instellingen worden het protocol en de referenties gedefinieerd voor de verificatie van gebruikers. De client gebruikt EAP-TLS voor validatie van de server en er wordt een met TLS gecodeerd kanaal tussen client en server gemaakt. De client kan gebruik maken van een ander verificatieprotocol (met name op wachtwoorden gebaseerde protocollen, zoals MD5 Challenge) over het gecodeerde kanaal om servervalidatie mogelijk te maken. De controle- en antwoordpakketten worden over een onzichtbaar met TLS gecodeerd kanaal verzonden. In het volgende voorbeeld wordt beschreven hoe u WPA gebruikt met AES-CCMP-codering en TTLS--verificatie.

U configureert een client als volgt met TTLS-netwerkverificatie:

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise.
  9. Gegevenscodering: Selecteer een van de volgende opties:
  10. 802.1x inschakelen: Geselecteerd.
  11. Verificatietype: Selecteer voor deze verbinding TTLS.

Stap 1 van 2: TTLS-gebruiker

  1. Verificatieprotocol: Deze parameter specificeert het verificatieprotocol voor de TTLS-tunnel. U kunt kiezen uit de volgende protocollen: PAP (standaard), CHAP, MD5, MS-CHAP en MS-CHAP-V2. Zie Beveiliging - Overzicht voor meer informatie.

Voor de protocollen PAP, CHAP, MD5, MS-CHAP en MS-CHAP-V2 selecteert u een van de volgende verificatiemethoden:

Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar als Verbinding vóór de aanmelding niet is geselecteerd bij de installatie van de software van Intel PROSet/Wireless. Zie Voorziening voor eenmalige aanmelding installeren en verwijderen voor meer informatie.

  1. Zwervende identiteit: Als u het veld voor de zwervende identiteit leeg laat, wordt standaard %domein%\%gebruikersnaam% gebruikt.

Wanneer 802.1x MS RADIUS wordt gebruikt als een verificatieserver, wordt een apparaat geverifieerd op basis van de gebruikersnaam die in Intel PROSet/Wireless is opgegeven bij Zwervende identiteit en wordt de gebruikersnaam die is opgegeven voor het verificatieprotocol MS-CHAP-V2, genegeerd. Deze voorziening is de 802.1x-identiteit die aan de verificator wordt doorgegeven. Microsoft IAS RADIUS accepteert alleen geldige gebruikersnamen (dotNet-gebruikers) voor EAP-clients. Wanneer 802.1x MS RADIUS wordt gebruikt, moet u een geldige gebruikersnaam opgeven. Voor alle andere servers is dit optioneel. Daarom wordt in dat geval aangeraden om het gewenste domein (bijvoorbeeld: anoniem@mijndomein) op te geven in plaats van een echte identiteit.

Stap 2 van 2: TTLS-server

Opmerking: Deze parameters kunt u bij uw systeembeheerder aanvragen.

  1. Klik op OK om de instellingen op te slaan en de pagina te sluiten.

Een client configureren met PEAP-netwerkverificatie

PEAP-verificatie: PEAP-instellingen zijn vereist voor verificatie van de client bij de verificatieserver. De client gebruikt EAP-TLS voor validatie van de server en er wordt een met TLS gecodeerd kanaal tussen client en server gemaakt. De client kan een bijkomend EAP-mechanisme, zoals versie 2 van MSCHAP (Microsoft Challenge Authentication Protocol), over het gecodeerde kanaal gebruiken voor servervalidatie. De controle- en antwoordpakketten worden over een onzichtbaar met TLS gecodeerd kanaal verzonden. In het volgende voorbeeld wordt beschreven hoe u WPA gebruikt met AES-CCMP- of TKIP-codering en PEAP--verificatie.

U configureert een client als volgt met PEAP-verificatie:

Haal een clientcertificaat op en installeer het. Zie De client instellen voor TLS-verificatie voor meer informatie of neem contact op met de systeembeheerder.

  1. Klik op Profielen in het hoofdvenster van Intel PROSet/Wireless.
  2. Klik op de pagina Profielen op Toevoegen om de Algemene instellingen van de wizard Profiel te openen.
  3. Profielnaam: Geef een beschrijvende naam op voor het profiel.
  4. Naam draadloos netwerk (SSID): Geef de netwerkidentificatie op.
  5. Uitvoermodus: Klik op Netwerk (Infrastructuur).
  6. Klik op Volgende om de pagina Beveiligingsinstellingen te openen.
  7. Klik op Bedrijfsbeveiliging.
  8. Netwerkverificatie: Selecteer WPA-Enterprise of WPA2-Enterprise.
  9. Gegevenscodering: Selecteer een van de volgende opties:
  10. 802.1x inschakelen: Geselecteerd.
  11. Verificatietype: Selecteer voor deze verbinding PEAP.

Stap 1 van 2: PEAP-gebruiker

PEAP maakt gebruik van TLS (Transport Layer Security) om ondersteuning van ongecodeerde verificatie (bijvoorbeeld EAP-Generic Token Card (GTC) en eenmalige wachtwoorden) mogelijk te maken.